Alto Adige – of Südtirol, zoals het ook bekend staat – lijkt niet Italiaans. Toch is dat het wel. Het is daar in Bressanone (ook bekend als Brixen), minder dan twintig mijl ten zuiden van de Oostenrijkse grens, dat Manni Nössing zijn kleine wijnmakerij runt te midden van de torenhoge toppen van de Dolomieten. De wijngaarden van Manni profiteren van het bergklimaat en de steile hellingen van gletsjerafzettingen die deel uitmaken van de Valle Isarco, de smalle vallei ten noordoosten van Bolzano die bekend staat om zijn frisse aromatische witte wijnen.
Manni stamt af van een familie van boeren en heeft geen formele opleiding in wijnbouw of enologie, maar probeert van elke jaargang te leren. Hij vindt het belangrijk om wijnen te produceren die in staat zijn om plezier te geven en tegelijkertijd de grond weerspiegelen van waaruit ze afkomstig zijn. In 2000 nam Mannie de beslissing om zijn eigen wijn te gaan bottelen in plaats van te verkopen aan een nabijgelegen coöperatie. Al zijn wijngaarden zijn gepositioneerd op heuvels met een hoogte van 500 tot 900 meter. Over het algemeen wordt dit gebied gekenmerkt door warme dagen en koude nachten, zanderige en minerale bodems. Het het microklimaat kan verschillen van heuvel tot heuvel en dus van wijnmakerij tot wijnmakerij. Vanuit dit oogpunt is het een goede basis voor het creëren van individuele, typische, fijne, verfrissende wijnen.
"Mijn wijnen zijn om te drinken, niet om naar te kijken."
– Manni Nössing
Maak kennis met de wijnen van Manni!
Grüner Veltliner
In Zuid-Tirol werden de eerste Grüner Veltliner-wijnstokken waarschijnlijk na 1881 op experimentele basis rond Brixen geplant, tegelijkertijd met Roter Veltliner. In de jaren ’30 van de vorige eeuw zijn er nog enkele verwijzingen naar de Grüner Veltliner gevonden, waaruit blijft dat de populaire Brixen wijn bestond uit 2 delen Grüner Veltliner en 1 deel Sylvaner. Na 1950 daarentegen kwam de Frührote Veltliner sterk op, ook doordat de overheid de wederopbouw van de wijnbouw in het Isarcodal financierde. Dit intermezzo duurde slechts tot 2005 met een maximum van 10 hectare. De Grüner Veltliner dook in 1990 weer op en verdrong zijn voorganger volledig met de huidige 27 hectare. Met dit ras heeft de Isarco-vallei een unieke positie in Italië qua witte wijnen. De warmere locaties in de Isarco vallei tussen de 500m en 650 m zijn hiervoor het meest geschikt.
Uit de genetische analyse bleek dat de Grüner Veltliner afkomstig is van een willekeurige kruising tussen de Witte Traminer en de St. Georgenrebe uit Burgenland (niet meer gekweekt) en dus zijn oorsprong heeft in Oostenrijk. Veltliner is afgeleid van een oorsprongsbenaming voor rode wijnen uit de Valtellina-vallei in Lombardije, die al in de middeleeuwen gebruikelijk was. Er zijn verschillende soorten Veltliner, zoals de rode, de bruine, de rood-witte en de vroege rode (Roter Veltliner x Silvaner). De oudste van deze Veltliners is waarschijnlijk de Roter Veltliner. Pas in de 18e eeuw werd Grüner Veltliner de belangrijkste variëteit in het ‘Neder-Oostenrijkse Weinviertel’. Het is nu de belangrijkste druivensoort in Oostenrijk met 14.400 ha (31% van het Oostenrijkse wijnbouwareaal). Verdere teeltgebieden bevinden zich alleen in Slowakije, Tsjechië en Hongarije, in totaal 19.000 hectare in heel Europa.
Riesling
De eerste Riesling-wijnstokken kwamen rond 1840 naar Zuid-Tirol. In de Isarco-vallei was het Franz von Guggenberg die Riesling in de jaren na 1850 in Seeburg testte tussen 30 verschillende druivenrassen. Dit werd in 1857 gevolgd door de aanplant van 800 Riesling-wijnstokken. Rond 1890 werd zijn zoon Otto beschouwd als de grootste wijnproducent van de stad Brixen. Zijn gebottelde Rieslingwijnen waren alom bekend. Het lijkt erop dat hij met deze variëteit lange tijd de enige in het gebied is gebleven. Net als in de Isarco-vallei duurde de hoogtijdagen voor Riesling niet langer dan de Eerste Wereldoorlog in Bolzano en Merano. De Rieslingteelt in Zuid-Tirol kende na de Tweede Wereldoorlog slechts een kort intermezzo in de dalbodem van de laaglanden. Op een warme, krachtige locatie, waar een Riesling zijn voordelen niet kon laten zien.
De Witte Riesling – zoals de officiële naam luidt – komt uit koelere gebieden en is daarom aangepast aan koelere locaties. Genetisch gezien komt de variëteit voort uit een kruising tussen White Heunisch en een Vitis silvestris (wilde wijnstok). Er wordt ook gesuggereerd dat de ouder, naast Heunisch, een kloon van Traminer en een wilde wijnstok zou kunnen zijn.
Rond 2001 werd de Riesling opgenomen in de producentenregelgeving voor de DOC-aanduiding “Eisacktal”. Dit was de definitieve doorbraak voor de teelt van dit ras. In 2013 was er al 18 hectare in de vallei en vandaaag is dat 34 hectare. De variëteit gedijt op de hogere zuurgraad en zijn fijne, elegante fruitaroma’s. In Zuid-Tirol, zowel in het Isarcotal als in het Vinschgau hebben bodems van leisteengesteente een pittig, mineraal karakter.
Müller Thurgau
De veredelaar en naamgever van het ras, Hermann Müller, voerde de kruising uit in Geisenheim (1882). De rasnaam ontstond pas in 1913, nadat Müller uit Thurgau kwam en later bij het Zwitserse onderzoeksinstituut in Wädenswil werkte. De ware oorsprong kwam pas aan het licht door genetische analyse. Niet Silvaner maar de tafeldruif Madeleine Royale waren de kruisingspartners met Witte Riesling. De eerste testrapporten dateren uit 1938 (Duitsland). Tegelijkertijd deden van 1928 tot 1932 zes bedrijven in Zuid-Tirol hun eerste ervaring op in Zuid-Tirol, onder meer in de Pacherhof in Neustift.
Het ras Müller Thurgau begon sinds de jaren 50 bekend te worden in Zuid-Tirol in combinatie met het wijnbouwpromotieprogramma. In 1960 was er al 8 hectare in de Isarco-vallei. Inmiddels is Müller Thurgau te vinden in alle hoger gelegen gebieden van de wijnbouwgebieden. Van de 196 hectare is nog maar 40% te vinden in de Isarco-vallei. In dit wijnbouwgebied neemt het areaal licht af (momenteel 81 ha). Vanwege de snelheid behoort het ras tot de productie van verse wijnen op locaties die niet te warm zijn.
Kerner
Sinds 1961 zijn er proeven met het ras in Zuid-Tirol. Kerner’s eerste planten bereikte de Eisack-vallei in 1967 en kleinere wijngaarden werden gebouwd rond Neustift in 1973. Nadat het ras in het gebied een goede wintervorstbestendigheid vertoonde, steeg het aantal vanaf 1982 tot 1991, nog wel aarzelend, tot 5 hectare. Als gevolg van wijnwetgeving mocht het ras tot 1993 alleen als tafelwijn in de handel worden gebracht. Daarna onder de DOC-aanduiding “Eisacktaler”. Na goede ervaringen in de teelt en wijnbereiding door tijdige oogst en verminderde opbrengsten per hectare, heeft Kerner vanaf 2008 een flinke boost in de teelt gekregen.
Momenteel ligt 93 hectare van de 106 hectare in Zuid-Tirol in het Isarcotal en daarmee de meest geteelde variëteit in het dal, ¾ in de omgeving van Bressanone/ Brixen. Het ras komt het beste tot zijn recht in koelere, maar wel aan de zon blootgestelde gebieden op hoogtes van 600 tot ongeveer 900 meter.